Het woord van Jahwe werd tot mij gericht: Mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: ‘Juda en de IsraĆ«lieten die bij hem horen.’ Neem dan een tweede stuk hout en schrijf daarop: ‘Jozef, of EfraĆÆm, en heel IsraĆ«l dat bij hem hoort.’ Voeg beide stukken dan samen, tot een geheel in uw hand. Als uw volksgenoten vragen: ‘Leg ons uit wat u hiermee bedoelt’, antwoord dan: Dit zegt Jahwe de Heer: Dit betekent dat Ik het stuk van Jozef, of van EfraĆÆm, en van de stammen van IsraĆ«l die bij hem horen, bij het stuk hout van Juda ga voegen en er weer een geheel van maak in mijn hand. En als ze u daar zien met de beschreven stukken hout in de hand moet ge hun zeggen: Dit zegt Jahwe de Heer: Ik haal de IsraĆ«lieten weg uit de volken waar ze heengevoerd zijn; uit alle richtingen breng Ik ze weer bijeen en voer ze terug naar hun eigen grond. En daar, op de bergen van IsraĆ«l, maak Ik Ć©Ć©n volk van hen: een koning zal heersen over hen allen. Niet langer zullen het twee volken zijn, over twee rijken verdeeld. Ze zullen zich niet meer bezoedelen met hun gruwelijke afgoden en met al hun misdaden. Van alle ontrouw waardoor ze zich hebben bezondigd, zal Ik hen bevrijden en zuiveren. Dan zullen zij mijn volk zijn en Ik hun God. En mijn dienaar David zal koning over hen zijn: een herder voor hen allen. Dan zullen ze mijn geboden opvolgen en mijn voorschriften stipt onderhouden. In het land van hun voorouders, dat Ik aan mijn dienaar Jakob gegeven heb, zullen ze wonen, zij, hun kinderen en hun kleinkinderen, voor altijd; en mijn dienaar David zal hun vorst zijn voor immers. Dan sluit Ik met hen een altijddurend vredesverbond. Ik maak hen weer talrijk en vestig mijn heiligdom in hun midden voor altijd. Bij hen zal Ik wonen; Ik zal hun God zijn en zij mijn volk. En als mijn heiligdom voor altijd in hun midden staat, zullen de volken erkennen dat Ik Jahwe ben, degene die IsraĆ«l heiligt.– Ez. 37, 15-28