Lezing
Hymne
700
Psalmen
900
Lauden
Hymne
701
Psalmen
903
KS
905
Middaggebed
Hymne
758
Psalmen
907
KS
909
Vespers
Hymne
703
Psalmen
910
KS
913
Completen
Hymne
682
Psalmen
1205
Eerste lezing
Dan. 1, 1-6.8-20
Begin van de profeet Daniël.
In het derde jaar van de regering van Jojakim, de koning van Juda, trok Nebukadnessar, de koning van Babel, naar Jeruzalem en sloeg het beleg om de stad. De Heer leverde Jojakim, de koning van Juda, aan de koning van Babel uit, en ook een deel van het tempelvaatwerk, dat Nebukadnessar plaatste in de schatkamer van de tempel van zijn god. Aan Aspenaz, zijn hofmaarschalk, gaf de koning bevel uit de Israëlieten enkele jongemannen te kiezen, die van koninklijken bloede waren of van voorname afkomst, zonder enig lichaamsgebrek, welgevormd, veelzijdig ontwikkeld, met uitgebreide kennis en een scherp verstand, geschikt om dienst te doen in het paleis van de koning. Hij moest hen de taal en het schrift van de Chaldeeën leren. De koning bepaalde dat hun dagelijks menu moest bestaan uit de gerechten van de koninklijke tafel en de wijn die hij zelf dronk. De opleiding zou drie jaar duren; daarna zouden zij bij de koning in dienst treden. Tot deze jongemannen behoorden ook Daniël, Chananja, Misaël en Azarja, allen uit Juda. Daniël echter nam zich voor, zich niet te verontreinigen aan de gerechten van de koninklijke tafel en aan de wijn die de koning schonk. Daarom vroeg hij de hofmaarschalk om voedsel waaraan hij zich niet verontreinigen zou. En God stemde de hofmaarschalk welwillend en goedgunstig jegens Daniël. De hofmaarschalk zei tot Daniël: “Ik vrees dat mijn heer, de koning, die uw spijs en drank bepaald heeft, zal vinden dat u er niet zo goed uitziet als de andere jongemannen van uw leeftijd en dan krijg ik door uw schuld moeilijkheden met de koning.” Daarop wendde Daniël zich tot de kamerdienaar aan wiens zorgen de hofmaarschalk Daniël, Chananja, Misaël en Azarja had toevertrouwd, met het verzoek: “Probeer het eens met uw dienaren en geef ons tien dagen lang alleen groenten te eten en water te drinken; vergelijk daarna ons uiterlijk met dat van de jongemannen die de gerechten van de koninklijke tafel eten en handel dan met uw dienaren naar uw bevindingen.” De kamerdienaar stemde met het voorstel in en gedurende tien dagen gaf hij hun bij wijze van proef de gevraagde kost. Toen de tien dagen voorbij waren, zagen zij er gezonder en welvarender uit dan al de andere jongemannen, die de gerechten van de koninklijke tafel hadden gegeten. Voortaan nam de kamerdienaar de spijzen en de wijn die voor hen bestemd waren weg en gaf hun groenten. Aan deze vier jongemannen schonk God wetenschap, kennis van heel de literatuur en wijsheid; aan Daniël gaf hij inzicht in visioenen en dromen. Toen de tijd verstreken was die koning Nebukadnessar had vastgesteld en ze voor hem moesten verschijnen, stelde de hofmaarschalk hen aan de koning voor. Tijdens het onderhoud dat de koning met hen had, bleek niemand zich te kunnen meten met Daniël, Chananja, Misaël en Azarja. Zo traden zij in dienst van de koning. En telkens als de koning hen raadpleegde, kon hij vaststellen dat hun wijsheid en inzicht tienmaal groter was dan die van welke wichelaar of bezweerder ook in heel zijn rijk.
Antwoordpsalm
Dan. 3, 52, 53, 54, 55, 56
Refrein:
U komt de lof toe in alle eeuwen.
Geprezen zijt Gij, Heer, God onzer vaderen,
U komt de lof toe in alle eeuwen.
Geprezen uw heilige roemrijke Naam,
U komt de lof toe in alle eeuwen.
Geprezen zijt Gij in het huis van uw glorie,
U komt de lof toe in alle eeuwen.
Geprezen zijt Gij op de troon van uw koninkrijk,
U komt de lof toe in alle eeuwen.
Geprezen zijt Gij, die de diepten doorschouwt,
tronend op kerubs, in alle eeuwen.
Geprezen zijt Gij in de koepel des hemels,
U komt de lof toe in alle eeuwen.
Evangelie
Mt. 10, 17-22
In die tijd zei Jezus tot de twaalf: “Neemt u in acht voor de mensen. Zij zullen u overleveren aan de rechtbanken en u geselen in hun synagogen. Gij zult voor stadhouders en koningen gebracht worden omwille van Mij, om zo ten overstaan van hen en de heidenen getuigenis af te leggen. Maakt u echter wanneer men u overlevert niet bezorgd over het hoe of wat van uw spreken op dat ogenblik zal u worden ingegeven wat gij moet zeggen. Want niet gij zijt het die spreekt, maar door u spreekt dan de Geest van uw Vader. De ene broer zal de andere overleveren om hem te laten doden, de vader zijn kind; de kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen ter dood doen brengen. Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen, omwille van mijn Naam. Wie echter ten einde toe volhardt, hij zal gered worden.”





