19 juni 2025 ✝ Hoogfeest van het Heilig Sacrament van het lichaam en bloed van Christus

Lezingen



Heilig Sacrament van het lichaam en bloed van Christus

Evangelielezing

Lezing

Hymne

567

Psalmen

564

Lauden

Hymne

567

Psalmen

780

KS

568

Middaggebed

Hymne

567

Psalmen

1215

KS

569

Vespers

Hymne

570

Psalmen

572

KS

574

Completen

Hymne

682

Psalmen

1203

Heilig Sacrament van het lichaam en bloed van Christus

Eerste lezing

Gen. 14, 18-20

In die dagen bood Melkisédek, de koning van Salem, Abram brood en wijn aan. Daar hij priester was van de allerhoogsten God,
zegende hij hem met deze woorden: Gezegend zijt gij Abram, door de allerhoogste God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft,
en gezegend zij de allerhoogste God, die uw vijand aan u heeft overgeleverd! En Abram gaf hem van alles een tiende deel.

Antwoordpsalm

Psalmen 110(109),1.2.3.4.

De Heer sprak tot mijn Heer: zit aan mijn rechterhand,
Ik leg uw vijanden als voetbank voor uw voeten.’

Uit Sion reikt de Heer u de scepter van uw macht,
regeer te midden van uw tegenstanders.

Uw volk staat om U heen in blanke wapenrusting,
de jongen mannen op het veld als morgendauw.

Gezworen heeft de Heer, het zal Hem niet berouwen:
Gij zijt voor eeuwig priester als Melchisédek.

Tweede lezing

1 Kor. 11, 23-26

Broeders en zusters, zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen die ik u op mijn beurt heb doorgegeven:
dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, brood nam,
en na gedankt te hebben, het brak en zei: ‘Dit is mijn lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis.’
Zo ook nam Hij na de maaltijd de beker met de woorden: ‘Deze beker is het nieuwe verbond
in mijn bloed. Doet dit elke keer dat gij hem drinkt tot mijn gedachtenis.’
Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkon­digt gij de dood des Heren, totdat Hij wederkomt.

Evangelie

Lc. 9, 11b-17

In die tijd sprak Jezus tot de menigte over het Rijk Gods; en wie genezing nodig hadden, genas Hij.
Toen de dag ten einde begon te lopen, kwamen de twaalf naar Hem toe en zeiden: ‘Stuur de mensen weg,
dan kunnen ze naar de dorpen en gehuchten in de omtrek gaan om daar onderdak en voedsel te vinden, want hier zijn we op een eenzame plek.’
Maar Hij antwoordde: ‘Geeft gij hun maar te eten.’ ‘Wij hebben niet meer dan vijf broden
en twee vissen,’ zeiden ze; ‘of wijzelf zouden voor al dat volk eten moeten gaan kopen.’
Er waren naar schatting wel vijfduizend mannen. Hij gelastte nu zijn leerlingen: ‘Laat ze gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.’
Dat deden ze en ze lieten allen plaatsnemen.
Daarop nam Hij de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, sprak er de zegen over uit,
brak ze en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de menigte voor te zetten.
Allen aten tot ze verzadigd waren en wat zij overhielden haalde men op, twaalf korven met brokken.