25 mei 2025 ✝ 6e zondag van Pasen

Lezingen



6e zondag van Pasen

Evangelielezing

Lezing

Hymne

751

Psalmen

883

Lauden

Hymne

752

Psalmen

887

KS

487

Middaggebed

Hymne

764

Psalmen

891

KS

434

Vespers

Hymne

748

Psalmen

894

KS

498

Completen

Hymne

682

Psalmen

1203

6e zondag van Pasen

Eerste lezing

Hand. 15,1-2.22-29.

In die dagen waren enige mensen die van Judea waren gekomen en aan de broeders de leer verkondigden:
‘Indien ge u niet naar Mozaïsch gebruik laat besnijden, kunt ge niet gered worden.’
Toen hierover strijd ontstond en Paulus en Barnabas in een felle woordenwisseling met hen raakten,
droeg men Paulus en Barnabas en enkele andere leden van de gemeen­te op met deze strijdvraag naar de apostelen en oudsten in Jeruzalem te gaan.
Toen besloten de apostelen en de oudsten samen met de hele gemeente enige mannen uit hun midden te kiezen
en met Paulus en Barna­bas naar Antiochie te sturen: Judas, bijgenaamd Barsabbas, en Silas, mannen van aanzien onder de broeders,
en hun het volgende schrijven mee te geven: ‘De aposte­len en de oudsten
zenden aan de broe­ders uit de heidenen in Antiochië, Syrië en Cilicië hun broeder­lijke groet.
Daar wij gehoord hebben dat sommigen van ons u door woorden in verwar­ring hebben gebracht
en uw gemoederen verontrust, zonder dat ze van ons enige opdracht hadden gekregen,
hebben wij eenstemmig besloten enige mannen uit te kiezen en naar u toe te sturen in gezelschap van onze dierbare Barnabas en Paulus,
mensen die zich geheel en al hebben ingezet voor de naam van onze Heer Jezus Christus.
Wij hebben dus Judas en Silas afgevaardigd, die ook mondeling hetzelfde zullen overbren­gen.
De heilige Geest en wij hebben namelijk besloten u geen zwaardere last op te leggen dan de onvermijdelijke:
u te onthou­den van spijzen die aan afgoden geofferd zijn, van bloed, van wat verstikt is
en van ontucht. Als gij uzelf daarvoor in acht neemt zal het u goed gaan. Vaarwel!’

Antwoordpsalm

Psalmen 67(66),2-3.5.6.8

God, wees ons genadig en zegen ons,
laat het licht van uw gelaat over ons schijnen,
dan zal men op aarde uw weg leren kennen,
in heel de wereld uw reddende kracht.

Laten de naties juichen van vreugde,
want u bestuurt de volken rechtvaardig
en regeert over de landen op aarde.

Dat de volken U loven, God,
dat alle volken U loven.
Moge God ons blijven zegenen,
zodat men ontzag voor Hem heeft
tot aan de einden der aarde.

Tweede lezing

Openb. 21,10-14.22-23.

Een engel bracht mij Johannes, in de geest op een zeer hoge berg
en toonde mij de heilige stad Jeruzalem, terwijl zij van God uit de hemel neerdaalde,
Stralend van de heerlijkheid God; zij schitterde als het kostbaarste gesteente en als een kristalheldere jaspis.
De stad wat omringd door een zeer hoge muur met twaalf poorten en bij elke poort stonden twaalf engelen.
namen waren daarop gegrift, de namen van de twaalf stammen van Israëls zonen.
Er waren drie poorten op het oosten, drie op het noorden, drie op het zuiden en drie op het westen.
En de stadsmuur had twaalf grondstenen en daarop stonden de twaalf namen van de twaalf apostelen van het lam.
Maar een tempel zag ik er niet; want de God, de Heer, de Albeheerser, is haar tempel; zoals ook het Lam.
En de Stad heeft het licht van de zon en de maan niet nodig want de luister van God verlicht haar en haar lamp is het Lam.

Evangelie

Joh. 14,23-29

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhou­den,
mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen.
Wie Mij niet liefheeft, onderhoudt mijn woorden niet; het woord dat gij hoort,
is niet van Mij, maar van de Vader die Mij gezonden heeft.
Dit zeg Ik u, terwijl Ik nog bij u ben,
maar de Helper, de heilige Geest, die de Vader in mijn Naam zal zenden,
Hij zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb.
Vrede laat Ik u na; mijn vrede geef Ik u. Niet zoals de wereld die geeft, geef Ik hem u.
Laat uw hart niet verontrust of kleinmoedig worden.
Gij heb Mij horen zeggen: Ik ga heen, maar Ik keer tot u terug. Als gij Mij zoudt liefhebben,
zoudt gij er blij om zijn dat Ik naar de Vader ga, want de Vader is groter dan Ik.
Nu, eer het gebeurt, zeg Ik het u, opdat gij, wanneer het gebeurt zult geloven.