3 december 2025 ✝ Gedachtenis van de heilige Franciscus Xaverius

Lezingen

Evangelielezing

Lezing

Hymne

1626

Psalmen

821

Lauden

Hymne

1628

Psalmen

824

KS

1629

Middaggebed

Hymne

758

Psalmen

828

KS

14

Vespers

Hymne

1633

Psalmen

832

KS

1635

Completen

Hymne

682

Psalmen

1208

Eerste lezing

Jes. 25, 6-10a

In die dagen zal de Heer der hemelse machten voor alle volkeren
op deze berg een gastmaal aanrichten;
een gastmaal van vette spijzen,
een gastmaal van belegen wijnen:
vette spijzen met merg bereid,
belegen wijnen zuiver als kristal.
Op deze berg zal Hij de sluier verscheuren,
die ligt over alle volkeren
en de doek die uitgespreid ligt over alle naties.
De Heer zal voor immer de dood vernietigen;
Hij zal de tranen van alle gezichten afwissen,
en de schande van zijn volk
wegnemen van heel het aardoppervlak.
Want zo heeft de Heer besloten.
Op die dag zal men zeggen:
Dat is onze God op wie wij hoopten,
Hij heeft ons gered;
dit is de Heer op wie wij ons vertrouwen hadden gesteld:
laat ons jubelen en ons verheugen
in de redding, die Hij ons bracht.
De hand van de Heer beschermt de berg Sion.

Antwoordpsalm

Ps. 23 (22), 1-3a, 3b-4, 6, 5

Refrein:
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn
voor alle komende tijden.

De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort;
Hij laat mij weiden op groene velden.
Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten,
Hij geeft mij weer frisse moed.

Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden
omwille van zijn Naam.
Al voert mijn weg door donkere kloven,
ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.
Uw stok en uw herdersstaf
geven mij moed en vertrouwen.

Gij nodigt mij aan uw tafel
tot ergernis van mijn bestrijders.
Met olie zalft Gij mijn hoofd,
mijn beker is overvol.

Voorspoed en zegen verlaten mij nooit
elke dag van mijn leven.
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn
voor alle komende tijden.

Evangelie

Mt. 15, 29-37

In die tijd kwam Jezus eens langs het meer van Galilea.
Hij ging de berg op en zette zich daar neer.
Talrijke mensen stroomden naar Hem toe,
die lammen, gebrekkigen, blinden,
stommen en vele anderen met zich mee voerden
om ze aan zijn voeten neer te leggen.
Hij genas hen, tot verbazing van het volk
dat zag hoe stommen spraken en gebrekkigen gezond werden,
lammen liepen en blinden konden zien.
En zij verheerlijkten de God van Israël.
Jezus riep zijn leerlingen bij zich en sprak:
“Ik heb medelijden met al deze mensen,
omdat ze al drie dagen lang bij Mij blijven,
zodat ze nu zonder voedsel zijn;
maar Ik wil hen niet laten gaan
zonder dat zij eerst gegeten hebben,
omdat Ik vrees dat zij anders onderweg zullen bezwijken.”
De leerlingen merkten echter op:
“Waar halen wij op een zo eenzame plaats
genoeg brood vandaan om al dat volk te verzadigen?”
Jezus vroeg hun:
“Hoeveel broden hebt ge dan?”
“Zeven” – antwoordden zij – “en wat visjes.”
Nadat Hij het volk gelast had op de grond te gaan zitten,
nam Hij de zeven broden en de vissen,
welke Hij na het spreken van het dankgebed brak,
en ze aan de leerlingen gaf, die ze weer aan het volk gaven.
Allen aten tot ze verzadigd waren
en aan overgebleven brokken
haalde men nog zeven volle manden op.