23 april 2025 ✝ Woensdag onder het Octaaf van Pasen

Lezingen



Woensdag onder het Octaaf van Pasen

Evangelielezing

Lezing

Hymne

751

Psalmen

380

Lauden

Hymne

355

Psalmen

780

KS

382

Middaggebed

Hymne

764

Psalmen

384

KS

386

Vespers

Hymne

359

Psalmen

360

KS

386

Completen

Hymne

682

Psalmen

1207

Woensdag onder het Octaaf van Pasen

Eerste lezing

Hand. 3, 1-10

In die dagen gingen Petrus en Johannes eens naar de tempel op het uur van gebed, het negende uur.
Daar was een man die vanaf zijn geboorte lam was en iedere dag naar de tempel­poort gedragen werd,
die de Schone genoemd wordt, om daar aalmoezen te vragen aan de mensen die de tempel binnen­gingen.
Toen hij Petrus en Johannes zag, die juist de tempel wilden binnengaan, vroeg hij om een aalmoes.
Petrus, evenals Johannes, zag hem strak aan en zei: ‘Kijk ons eens aan.’
Hij richtte zijn blik op hen in de verwachting iets van hen te krijgen.
Doch Petrus sprak: ‘Zilver of goud heb ik niet; maar wat ik heb geef ik u. In de naam van Jezus Christus de Nazoreeer: gebruik uw voeten!’
Hij pakte hem bij zijn rechter­hand en hielp hem overeind. Op hetzelfde ogenblik kwam er kracht in zijn voeten en enkels,
met een sprong stond hij overeind, begon te lopen en ging lopend en springend met hen de tempel binnen, terwijl hij God verheerlijkte.
Heel het volk zag dat hij liep en God verheerlijkte.
Zij herken­den hem als de man die altijd bij de Schone Poort van de tempel zat te bedelen,
en waren buiten zichzelf van verbazing over hetgeen met hem gebeurd was.

Antwoordpsalm

Psalmen 105(104),1-2.3-4.6-7.8-9

Verheerlijkt de Heer en aanbidt zijn Naam,
verkondigt de volken zijn daden.
Bezingt Hem en tokkelt de snaren voor Hem,
verhaalt al zijn wondere werken.

Gaat groot op de heilige Naam van de Heer,
verheugt u, gij die Hem aanhangt.
Verlaat u op Hem, op zijn machtige arm,
blijft altijd zijn Aanschijn zoeken.

Gij, kroost van zijn dienaar Abraham,
gij zonen van Jakob, zijn welbeminde.
De Heer, Hij is onze enige God,
wat Hij beslist geldt voor heel de aarde.

Voor eeuwig blijft zijn verbond van kracht,
wat Hij beloofd heeft voor duizend geslachten.
De bond die Hij vroeger met Abraham sloot,
de eed die Hij Isaäk eens heeft gezworen./p>

Evangelie

Lc. 24, 13-35

Op de eerste dag der week waren er twee leerlingen van Jezus op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en dat zestig stadiën van Jeruzalem lag.
Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen.
Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en liep met hen mee.
Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen.
Hij vroeg hun: ‘Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?’ Met een bedrukt gezicht bleven ze staan.
Een van hen, die Kleopas heette, nam het woord en sprak tot Hem: ‘Zijt Gij dan de enige vreem­deling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?
Hij vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden hem: ‘Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en heel het volk;
hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgele­verd om ter dood te worden veroordeeld en Hem aan het kruis hebben geslagen.
En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israel ging verlossen! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn.
Zelfs hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest,
maar hadden zijn lichaam niet gevonden en kwamen zeggen, dat zij ook nog een verschij­ning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde.
Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet.’
Nu sprak Hij tot hen: ‘O onverstan­digen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben!
Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’
Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had.
Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan.
Zij drongen bij Hem aan: ‘Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.’ Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven.
Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe.
Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht.
Toen zeiden ze tot elkaar: ‘Brandde ons hart niet in ons, terwijl Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?’
Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen.
Deze verklaarden: De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen.’
En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.