Lezing
Hymne
751
Psalmen
364
Lauden
Hymne
355
Psalmen
780
KS
356
Middaggebed
Hymne
764
Psalmen
376
KS
369
Vespers
Hymne
359
Psalmen
360
KS
370
Completen
Hymne
682
Psalmen
1205
Maandag onder het Octaaf van Pasen
Eerste lezing
Hand. 2, 14.22-33
Op Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf en verhief zijn stem om het woord tot hen te richten:
‘Gij allen, joodse mannen en bewoners van Jeruzalem, weet dit wel en luistert aandachtig naar mijn woorden.
Mannen van Israel, luistert naar deze woorden: Jezus de Nazoreeer was een man wiens zending tot u
van Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen, die God door Hem onder u heeft verricht. Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood.
Maar God heeft Hem ten leven opgewekt na de smarten van de dood te hebben ontbonden; want het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden. Doelend op Hem toch zegt David: De Heer had ik voor ogen, altijd door, Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen; daarom is er blijdschap in mijn hart en jubelt mijn mond van vreugde; ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop,
omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk en uw heilige geen bederf zult laten zien.
Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen, Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn.
Mannen broeders, ik mag wel vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij gestorven
en begraven is; we hebben immers zijn graf bij ons tot op deze dag.
Welnu, omdat hij een profeet was en wist, dat God hem een eed gezworen had,
dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen,
zei hij met een blik in de toekomst over de verrijzenis van Christus,
dat Hij niet is overgelaten aan het dodenrijk en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien.
Deze Jezus heeft God doen verrijzen en daarvan zijn wij allen getuigen.
Verheven aan Gods rechterhand heeft Hij de beloofde heilige Geest
van de Vader ontvangen en Deze uitgestort, zoals gij ziet en gij hoort.
Antwoordpsalm
Psalmen 16(15),1-2a.5.7-8.9-10.11
Behoed mij, o God, tot U neem ik mijn toevlucht;
Gij zijt mijn Heer ik erken het.
De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker,
Hij heeft mijn lot voor in zijn hand.
Ik dank de Heer die mij altijd geleid heeft,
Hij spreekt ook des nachts tot mijn hart.
Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer
ik val niet, want Hij staat naast mij.
Daarom ben ik vrolijk en blij van geest
daarom kan ik rustig gaan slapen.
Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over
Gij levert mij niet uit aan het graf
Gij zult mij de weg van het leven wijzen
om heel mij vreugde te vinden bij U,
bestendig geluk aan uw zijde.
Evangelie
Mat. 28, 8-15
In die tijd gingen de vrouwen terstond weg van het graf, met vrees en grote vreugde, en haastten zich het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen.
En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zeide: ‘Weest gegroet.’ Zij traden op Hem toe, omklemde zijn voeten en aanbaden Hem.
Toen sprak Jezus tot hen: ‘Weest niet bevreesd. Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij Mij zien.’
Terwijl de vrouwen onderweg waren, gingen enkelen van de bewakers naar de stad en berichtten aan de hogepriesters alles wat er was voorgevallen.
Dezen hielden een bijeenkomst met de oudsten en na overleg gaven ze aan de soldaten een flinke som geld,
met de opdracht: ‘Zegt maar: Zijn leerlingen zijn Hem in de nacht komen stelen terwijl wij sliepen.
En mocht dit soms de landvoogd ter ore komen, dan zullen wij hem wel kalmeren en er voor zorgen dat gij geen last krijgt.’
Zij namen het geld aan en deden zoals hun voorgezegd was. Dit verhaal is onder de Joden verder verteld tot op de dag van vandaag.