Lezing
Hymne
742
Psalmen
792
Lauden
Hymne
742
Psalmen
795
KS
205
Middaggebed
Hymne
762
Psalmen
799
KS
206
Vespers
Hymne
740
Psalmen
803
KS
207
Completen
Hymne
682
Psalmen
1204
Eerste lezing
Lev. 19,1-2.11-18
De Heer sprak tot Mozes:
“Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten: Wees heilig, want Ik, de Heer uw God, ben heilig.
Gij moogt elkaar niet bestelen, niet beliegen en niet bedriegen.
Ge moogt mijn Naam niet gebruiken voor meineed, want dan ontwijdt ge de Naam van uw God. Ik ben de Heer.
Gij moogt uw naaste niet uitbuiten en hem in niets te kort doen. Wat een dagloner verdient moogt ge niet vasthouden tot de volgende morgen.
Gij moogt een dove niet vervloeken en een blinde niets in de weg leggen, waarover hij struikelen kan. Ge moet ontzag hebben voor uw God. Ik ben de Heer.
Wees niet partijdig bij het rechtspreken: begunstig de arme niet en zie de rijke niet naar de ogen. Spreek rechtvaardig recht over uw volksgenoten.
Strooi geen lasterpraat rond over elkaar en sta uw naaste niet naar het leven. Ik ben de Heer.
Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Wijs elkaar terecht: dan maakt ge u niet schuldig aan de zonde van een ander.
Neem geen wraak op een volksgenoot en koester geen wrok tegen hem. Bemin uw naaste als uzelf. Ik ben de Heer.”
Antwoordpsalm
Psalmen 19(18),8.9.10.15
De wet van de Heer is volmaakt:
levenskracht voor de mens.
De richtlijn van de Heer is betrouwbaar:
wijsheid voor de eenvoudige.
De bevelen van de Heer zijn eenduidig:
vreugde voor het hart.
Het gebod van de Heer is helder:
licht voor de ogen.
Het ontzag voor de Heer is zuiver,
houdt stand, voor altijd.
De voorschriften van de Heer zijn waarachtig,
rechtvaardig, geheel en al.
Laat al mijn spreken en denken
voor U aanvaardbaar zijn, Heer,
voor U, mijn rots en verlosser.
Evangelie
Mt. 25,31-46
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie.
Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken.
De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker.
Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld.
Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen,
Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht.
Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven?
En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed?
En wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken?
De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan.
En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten.
Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven;
Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en gij hebt Mij niet gekleed; Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken.
Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor U gezorgd?
Daarop zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan.
En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven.’