Lezing
Hymne
1476
Psalmen
1477
Lauden
Hymne
1479
Psalmen
780
KS
1480
Middaggebed
Hymne
758
Psalmen
1215
KS
1481
Vespers
Hymne
1482
Psalmen
1483
KS
1484
Completen
Hymne
682
Psalmen
1201
Allerheiligen
Aan de verbreiding van het feest van Allerheiligen over de gehele westerse kerk zijn verschillende vormen van plaatselijke of gewestelijke viering voorafgegaan. De twee bekendste zijn wel de jaarlijkse herdenking van de inwijding van het voormalige Pantheon te Rome als kerk van Maria en alle martelaren (7e eeuw) en de door de geestelijke raadslieden van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome (8e en 9e eeuw) gepropageerde jaarlijkse gedachtenis van alle categorieën van hemelingen (Maria, de engelen, de aartsvaders en profeten, de apostelen en martelaren, de priesters en andere geloofsleraren, de godgewijde maagden en de monniken, en alle anderen die in hun gezelschap de aanschouwing Gods genieten). Op laatstgenoemde herdenking, vooral door de kloosters verbreid en gesteld op de 1e november (begindag van de winterperiode volgens de regel van Benedictus en, als zodanig, tegenhanger van het paasfeest) gaat onze Allerheiligenviering rechtstreeks terug. Naar de oorspronkelijke bedoeling eren wij op deze feestdag allen die voor eeuwig leven bij God, of zij nu heilig verklaard zijn of niet. Zij vormen de ontelbare menigte die Johannes zag rondom het Lam en voor de troon van God: welgevallig aan de Vader omwille van Christus’ bloed, zijn zij bemiddelaars voor de biddende kerk op aarde, voorsprekers voor hun strijdende en lijdende broeders.
Eerste lezing
Apok. 7, 2-4.9-14
Ik, Johannes, zag een andere engel opstijgen
van de opgang der zon
met het zegel van de levende God.
En hij riep met luide stem tot de vier engelen
aan wie macht gegeven was
schade toe te brengen aan de aarde en de zee:
“Brengt geen schade toe aan de aarde,
noch aan de zee, noch aan de bomen,
voordat wij de dienstknechten van onze God
met het zegel op hun voorhoofd getekend hebben.”
En ik vernam het aantal getekenden:
honderdvierenveertigduizend waren er
uit alle stammen van de kinderen van Israël.
Daarna zag ik een grote menigte, die niemand tellen kon,
uit alle rassen en stammen en volken en talen.
Zij stonden voor de troon van het Lam,
gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand.
En zij riepen allen luid:
“Aan onze God, die op de troon is gezeten
en aan het Lam behoort de overwinning!”
En al de engelen stonden rondom de troon,
de oudsten en de vier dieren,
en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon
en zij aanbaden God, zeggend:
“Amen!
Lof en heerlijkheid en wijsheid en dank,
eer en macht en sterkte
aan onze God in de eeuwen der eeuwen.
Amen!”
Toen richtte zich een van de oudsten tot mij en zei:
“Wie zijn dat in die witte gewaden
en waar komen zij vandaan?”
Ik antwoordde hem:
“Heer, dat weet gij.”
Toen zei hij:
“Dat zijn diegenen die komen uit de grote verdrukking,
die hun gewaden hebben wit gewassen
in het bloed van het Lam.
Antwoordpsalm
Psalmen 24 (23), 1-2, 3-4ab, 5-6
Refrein:
Zo doet het geslacht dat zich richt tot U,
dat staat voor uw aanschijn, Heer onze God.
Aan God hoort de aarde en al wat er op is,
de aardschijf en al wat daar woont;
want Hij heeft haar op het water gegrondvest,
haar vastgelegd op de zee.
Wie zal beklimmen de berg van de Heer,
wie in zijn heiligdom staan?
Die rein is van handen en zuiver van hart,
zijn zinnen niet zet op wat kwaad is.
Hij zal door de Heer gezegend worden,
beloond door God, zijn Verlosser.
Zo doet het geslacht dat zich richt tot Hem,
dat staat voor het aanschijn van Jakobs God.
Tweede lezing
1 Joh. 3, 1-3
Vrienden, hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft!
Wij worden kinderen van God genoemd
en we zijn het ook.
De wereld begrijpt ons niet
en ze kent ons niet,
omdat zij Hem niet heeft erkend.
Vrienden,
nu reeds zijn wij kinderen van God
en wat wij zullen zijn is nog niet geopenbaard;
maar wij weten
dat wanneer het geopenbaard wordt
wij aan Hem gelijk zullen zijn,
omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is.
Wie zulk een heil van God verwacht,
maakt zich rein zoals Christus rein is.
Evangelie
Mt. 5, 1-12a
Toen Jezus de menigte zag, ging Hij de berg op,
en nadat Hij zich had neergezet, kwamen zijn leerlingen bij Hem.
Hij nam het woord en onderrichtte hen aldus:
“Zalig de armen van geest,
want aan hen behoort het Rijk der hemelen.
Zalig de treurenden,
want zij zullen getroost worden.
Zalig de zachtmoedigen,
want zij zullen het land bezitten.
Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden.
Zalig de barmhartigen,
want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Zalig de zuiveren van hart,
want zij zullen God zien.
Zalig die vrede brengen,
want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid,
want hun behoort het Rijk der hemelen.
Zalig zijt gij wanneer men u beschimpt,
vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil:
Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel.”





